Als sociale wezens hebben we een opmerkelijk vermogen om ons in te leven in het perspectief van anderen. We kunnen inschatten wat iemand denkt, voelt en van plan is. En daarmee voorspellen wat iemand waarschijnlijk zal doen.
Wetenschappers noemen dit het ‘Theory of Mind’ vermogen.
- Maar hoe werkt het precies?
- Waar komt deze sociale intelligentie vandaan?
- En hoe ontwikkelt dit vermogen zich bij kinderen?
Ik neem je mee in de boeiende wereld van Theory of Mind onderzoek!
Het belang van inlevingsvermogen
Stel je een situatie voor waarin je complex moet samenwerken met iemand, maar je hebt géén benul van diens perspectief, ideeën of intenties. Communicatie en coördinatie zouden zeer moeizaam verlopen! Gelukkig beschikken de meeste mensen wel degelijk over het vermogen om zich in te leven in anderen. Dit stelt ons in staat om sociale relaties aan te gaan, samen te werken en onze samenleving draaiende te houden.
Het belang van dit inlevingsvermogen wordt pijnlijk duidelijk bij mensen die hier moeite mee hebben, zoals autistische personen. Zij hebben vaak problemen met sociale interactie doordat ze anderen moeilijk kunnen ‘lezen’. Dit toont aan hoe cruciaal Theory of Mind is voor het smeren van onze sociale verhoudingen.
Theorieën over de werking van Theory of Mind
Maar hoe werkt dit vermogen precies? Wetenschappers hebben hier twee invloedrijke theorieën over:
Theory-Theory
Deze theorie stelt dat mensen beschikken over een naïeve ‘folk psychology’. Een soort basiskennis over hoe de geest van mensen werkt: welke overtuigingen, verlangens, angsten etc. mensen kunnen hebben. We passen deze kennis toe om te interpreteren wat anderen denken en voelen en om hun acties te voorspellen. Het is een beetje zoals we een natuurkundige theorie gebruiken om de beweging van objecten te verklaren.
Simulation-Theory
Volgens deze visie leven we ons in ander in door ons voor te stellen hoe wij zelf zouden denken en voelen in hun situatie. We simuleren hun mentale toestand in onze eigen geest. Zo kunnen we hun perspectief innemen en hun acties begrijpen, zonder expliciete psychologische kennis toe te passen. Het is meer ervaringsgericht.
Beide theorieën hebben sterke en zwakke punten. Waarschijnlijk spelen zowel kennis als simulatie een rol in Theory of Mind. Hun precieze bijdrage is nog punt van discussie onder wetenschappers.
De ontwikkeling van Theory of Mind bij kinderen
Theory of Mind ontwikkelt zich vooral tussen het tweede en vijfde levensjaar. Eén klassieke manier om dit te onderzoeken is met zogenaamde ‘valse overtuigingstaken’. Bijvoorbeeld:
Maxi ziet dat de snoepjes in de groene pot zitten. Maxi gaat even weg. Ondertussen doet mama de snoepjes in de rode pot. Waar zal Maxi straks naar de snoepjes zoeken?
Pas rond hun vierde kunnen de meeste kinderen dit soort vragen goed beantwoorden. Ze begrijpen dat Maxi ten onrechte denkt dat de snoepjes nog in de groene pot zitten. Jongere kinderen wijzen vaak naar de échte locatie. Dit toont aan dat het vermogen om een ‘valse overtuiging’ toe te schrijven zich pas later ontwikkelt.
Volgens Theory-Theory leren kinderen gaandeweg een theorie over de geest, waardoor ze deze valse overtuigingstaken kunnen oplossen. Simulation-theoretici opperen dat kinderen zich steeds beter kunnen inleven in anderen.
Autisme en problemen met Theory of Mind
Kinderen met autisme blijken juist moeite te hebben met valse overtuigingstaken, ook op latere leeftijd. Dit duidt op een tekort aan Theory of Mind. Waarschijnlijk liggen hier neurobiologische oorzaken aan ten grondslag.
De moeite die autistische kinderen hebben om zich in te leven in anderen, kan hun problemen met sociale interactie en communicatie verklaren. Ze kunnen moeilijk inschatten wat anderen denken of voelen. Hierdoor verloopt sociaal contact minder vlot. Dit benadrukt eens te meer het belang van een goed ontwikkelde Theory of Mind.
Nature versus nurture
Is Theory of Mind aangeboren of wordt het geleerd? Deze vraag houdt wetenschappers al tientallen jaren bezig. Aanwijzingen voor een ‘nature’ basis is dat Theory of Mind zich bij de meeste kinderen spontaan lijkt te ontwikkelen, zonder expliciete training. Ook zijn er aanlegfactoren gevonden, zoals een erfelijke basis voor autisme.
Aan de andere kant is de sociale omgeving onmiskenbaar belangrijk. Zo ontwikkelt Theory of Mind zich minder goed bij verwaarloosde kinderen. Ook blijken culturele factoren een rol te spelen. Kortom: natuur en nurture lijken op complexe wijze samen te spelen in de ontwikkeling van ons inlevingsvermogen.
Theory of Mind en empathie
Hoewel gerelateerd, zijn Theory of Mind en empathie niet hetzelfde. Theory of Mind gaat over het begrijpen van andermans perspectief. Empathie is meer het delen van andermans gevoelens. Iemand met een goede Theory of Mind hoeft niet per se empathisch te zijn. Denk bijvoorbeeld aan iemand met antisociale trekken, die de gevoelens van anderen wel accuraat kan inschatten, maar ze niet deelt.
Tegelijkertijd is enige Theory of Mind wel een vereiste voor empathie. Je moet immers tot op zekere hoogte het perspectief van de ander begrijpen om mededogen te kunnen voelen. Zo hangen Theory of Mind en empathie nauw samen, maar berusten ze op verschillende sociale en emotionele vermogens.
Conclusie
Onze Theory of Mind – het vermogen om ons in te leven in anderen – is cruciaal voor sociale interactie en communicatie. Het stelt ons in staat samen te werken, relaties op te bouwen en onze samenleving te laten functioneren. Hoewel nog niet alles duidelijk is over de precieze werking, hebben wetenschappers al veel inzichten opgedaan. Zo blijkt Theory of Mind zich te ontwikkelen tussen het tweede en vijfde levensjaar en een complexe samenspel te zijn van natuur en nurture.
Problemen met dit inlevingsvermogen, zoals bij autisme, leiden tot sociale beperkingen. Dit benadrukt het belang van Theory of Mind. Ondanks de vooruitgang blijven er nog genoeg open vragen. Hoe verhoudt Theory of Mind zich bijvoorbeeld tot ons zelfbewustzijn en vrije wil? We staan pas aan het begin van het doorgronden van dit fascinerende en typisch menselijke vermogen!
Veelgestelde vragen
Wat is Theory of Mind?
Theory of Mind verwijst naar ons vermogen om mentale toestanden als overtuigingen, verlangens en intenties toe te schrijven aan anderen om hun gedrag te begrijpen en voorspellen.
Hoe ontwikkelt Theory of Mind zich bij kinderen?
Rond hun vierde levensjaar beginnen kinderen Theory of Mind vaardigheden te ontwikkelen, zoals blijkt uit hun prestaties op valse overtuigingstaken. Volgens Theory-Theory doen ze dit door een naïeve theorie van de geest op te bouwen.
Wat is het verband tussen autisme en Theory of Mind?
Mensen met autisme hebben moeite met Theory of Mind, zoals blijkt uit problemen met sociale interactie en het oplossen van valse overtuigingstaken. Mogelijk is hier een specifiek neurobiologisch defect in hersengebieden voor Theory of Mind debet aan.
Is Simulation-Theory superieur aan Theory-Theory?
Beide hebben sterke en zwakke punten. Tegenwoordig convergeren ze steeds meer naar hybride modellen, waarin zowel theorie als simulatie een rol spelen. Hun precieze bijdrage is een punt van discussie.
Wat is de kern van Theory of Mind?
Dat we ons kunnen verplaatsen in het perspectief van anderen en hun mentale toestanden kunnen inschatten om hun gedrag te voorspellen. Dit stelt ons in staat om complexe sociale relaties aan te gaan.
Geraadpleegde bronnen
Theory of Mind
Referenties en studies
- Wimmer, H., & Perner, J. (1983). Beliefs about beliefs: Representation and constraining function of wrong beliefs in young children’s understanding of deception. Cognition, 13(1), 103-128. https://doi.org/10.1016/0010-0277(83)90004-5
- Baron-Cohen, S., Leslie, A. M., & Frith, U. (1985). Does the autistic child have a “theory of mind”? Cognition, 21(1), 37-46. https://doi.org/10.1016/0010-0277(85)90022-8
- Leslie, A. M., & Thaiss, L. (1992). Domain specificity in conceptual development: Neuropsychological evidence from autism. Cognition, 43(3), 225-251. https://doi.org/10.1016/0010-0277(92)90013-8
- Gopnik, A., & Astington, J. W. (1988). Children’s understanding of representational change and its relation to the understanding of false belief and the appearance-reality distinction. Child development, 59(1), 26-37. https://doi.org/10.2307/1130386
- Onishi, K. H., & Baillargeon, R. (2005). Do 15-month-old infants understand false beliefs?. Science, 308(5719), 255-258. https://doi.org/10.1126/science.1107621
Vond je dit artikel leuk? Like me op Facebook om meer artikelen zoals deze in je feed te zien verschijnen.